was

{{was}}{{/term}}

I 〈de〉

1 [het wassen] wash, washing

2 [wasgoed] wash, laundry ⇒ linen

3 [wasbeurt] wash, washing, laundry

♦voorbeelden:

2   de bonte was • the coloured wash, the coloureds

     de fijne was • the fine/delicate fabrics

     de grote was • the main wash

     de schone was • clean linen

     de vuile was • the dirty linen

     de vuile was buiten hangen • wash one's dirty linen in public

     de witte was • the whites, the white clothes

     de was ophangen • hang out the wash (to dry)

3   de was doen • do the wash/laundry

     dit goed verkleurt in de was • these materials/clothes (will) run in the wash

     iets in de was doen • put something in the wash

     zij heeft drie wassen in de week • she has three loads of washing a week

II 〈het, de〉

1 [vettige stof] wax

♦voorbeelden:

1   slappe was • dubbin(g)

     meubels in de was zetten • wax furniture

     〈figuurlijk〉 als was (in iemands handen) zijn • be like putty (in someone's hands)

¶   goed in zijn/de slappe was zitten • have plenty of dough